h

De economische crisis: een socialistische oplossing na 12 september?

17 juni 2012

De economische crisis: een socialistische oplossing na 12 september?

De vroegere president van de Europese Centrale Bank, de Fransman Trichet, gelooft heilig in de toekomst van Europa. Hij is voorstander van een grote interne markt met één munt, de euro. Met daarbij verdere overheveling van macht van de nationale overheden naar één centrale Europese regering in Brussel. Hij ziet dat ook als een uitweg uit de economische crisis: de landen in Europa moeten hun begroting in orde maken. In de praktijk: de bevolking in hun landen zware bezuinigingen en hervormingen opleggen. En dat alles onder controle van de Europese regering in Brussel. Dat is de kapitalistische uitweg uit de crisis en vanuit kapitalistisch oogpunt ook de enige uitweg. Versterking van de Europese concurrentiekracht op basis van goedkopere arbeid en lage overheids- kosten, plus één sterke munt.

Door Willem de Vroomen, SP Alkmaar

De kapitalistische economie verkeert in een ernstige crisis. De concurrentie, in eerste instantie aanjager van de economische groei, heeft geleid tot overproductie en onderconsumptie en tot geleidelijk dalende winsten. Die dalende winsten zijn er de oorzaak van dat er onvoldoende kapitaal beschikbaar is voor nieuwe investeringen Banken en andere financiers hebben daarop gereageerd door op zo’n grote schaal krediet te verstrekken dat het nu zeker is dat de verstrekte kredieten nooit terugbetaald kunnen worden. De schulden- of kredietcrisis is nu overgegaan in een crisis in de kapitalistische economie.

Economen en andere deskundigen proberen de indruk te wekken dat er voor de huidige economische crisis een haalbare oplossing bestaat. Wat minder invloed van Europa, wat minder privatisering en marktwerking, een extra belasting voor de banken en terug naar de overlegeconomie uit de jaren zestig en zeventig. Terug naar het “Rijnlandse model”. Of, volgens andere economen, juist meer invloed van Europa en Brussel, in combinatie met flink bezuinigen en hervormen. In de plannen van de meer linkse of progressieve deskundigen wordt gedaan alsof de economische crisis een gevolg is van een aantal verkeerde inzichten en beslissingen in het nabije verleden. Dat het bij een verstandig minder neoliberaal beleid ook anders had gekund. Terwijl die crisis natuurlijk een rechtstreeks gevolg is van de ontwikkeling in de kapitalistische economie. De sociaaldemocratische benadering van de economie van na de tweede wereldoorlog was gebaseerd op de theorieën van de econoom Keynes: de overheid remt de economie in tijden van hoogconjunctuur en stimuleert in tijden van recessie. De Amerikaanse econoom Paul Krugman, winnaar van de Nobelprijs voor economie, bepleit ook in de huidige crisis een aanpak volgens de theorieën van Keynes: overheden moeten niet bezuinigen, maar juist de economie stimuleren door meer uitgaven. Toch zegt ook Krugman dat dat niet kan zonder grote invloed van de Europese Centrale Bank. En met behoud van de euro. Want ook hij ziet het verdwijnen van de euro en het uiteen vallen van de eurozone als een ramp. En dan blijft ook in zijn visie weinig anders over dan de kapitalistische uitweg zoals die door Trichet wordt bepleit.

Want hoe kan de overheid de economie stimuleren door te investeren als machtige financiële belangengroepen zich daartegen verzetten? Die vinden verlaging van de staatsschuld en hun speculatiewinsten veel belangrijker. Bovendien kan de overheid wel investeren in b.v. wegen, bruggen, bedrijventerreinen enzovoort, maar dan moet nog blijken of die investeringen ook wat opleveren. Want aan een niet gebruikte weg of brug of een leeg bedrijventerrein hebben we niet veel.

Hoe kan de overheid de tegenstellingen tussen de kapitalistische machthebbers oplossen? De industrie vraagt om lage lonen, de grootwinkelbedrijven willen juist meer koopkracht, dus hogere lonen, pensioenen en uitkeringen (en natuurlijk ook lagere lonen voor hun eigen personeel!). Griekse, Spaanse en Italiaanse ondernemers willen lagere lonen om hun exportproducten goedkoper te maken. Maar dan moeten Duitse ondernemers juist weer hogere lonen betalen om de Duitse export duurder te maken! Voor zogenaamde ‘eerlijke concurrentie’!. Kunnen Europese regeringen daarvoor zorgen? En welke macht heeft de overheid tegenover de zgn. financiële markten: de banken, de beleggers, de speculanten, de vermogensbeheerders?

Voorbeeld: De Europese Centrale Bank heeft de afgelopen maanden duizend miljard (!) euro geleend aan de Europese banken tegen een rente van één procent. Met de bedoeling dat banken die euro’s gebruiken om krediet te verlenen aan ondernemingen om de industrie en andere bedrijvigheid weer op gang te brengen. En aan burgers om de bouw (hypotheken!) en de consumptie te stimuleren. In plaats daarvan worden veel van die euro’s uitgeleend aan vooral Zuid-Europese overheden tegen een rente van zes procent. En dus gebruikt om de eigen positie van de bank veilig te stellen. De staatsschulden nemen toe, de rente op die schulden stijgt en de banken blijven buiten schot. De Nederlandse belastingbetalers betalen er aan mee, maar niet om de Griekse burgers te helpen. Het geld voor Griekenland gaat niet naar de Griekse bevolking. Het gaat naar de Griekse regering die het gebruikt om schulden bij Griekse en Europese banken af te lossen. En komen die banken ondanks dit alles nog weer in de problemen, dan kloppen ze bij die zelfde overheden weer aan om staatssteun. Die overheden vragen dan weer hulp aan het Internationaal Monetaire Fonds, aan de Europese Centrale Bank of aan het Europese Noodfonds. Die hulp krijgen ze alleen als ze hun eigen burgers steeds meer bezuinigingen en hervormingen opleggen. Daardoor daalt de koopkracht van die burgers en raakt de economie nog meer in de problemen.

Nog een voorbeeld: Duitse, Nederlandse en andere Noord-Europese banken hebben in de afgelopen jaren veel geld geleend aan banken in Griekenland, Italië en Spanje. Maar ook in Portugal en Ierland. Die banken leenden dat geld weer uit aan hun eigen overheid en aan de burgers van hun land. Daardoor nam de koopkracht in die landen toe, werden volop hypotheken verstrekt en enorm veel nieuwe huizen en kantoren gebouwd.

Nu heeft Spanje 1,5 miljoen onverkochte nieuwe woningen en 300 miljard schuld bij bouwers en projectontwikkelaars. Plus nog eens 600 miljard aan hypotheken.

Waarvan een groot deel door de huizenbezitters niet meer afgelost kan worden. Maar het beschikbare geld werd ook besteed aan dure geïmporteerde goederen uit vooral Duitsland. In de jaren vóór de crisis werden er nergens zo veel dure Duitse auto’s verkocht als in Spanje. Nu groeit de werkeloosheid in Spanje dagelijks, er staan duizenden huizen en kantoren leeg en Spanjaarden raken hun huis kwijt omdat ze de hypotheek niet meer kunnen betalen. Maar de Duitse ondernemers hebben hun winsten opgestreken.

In Nederland is een belangrijk direct gevolg van de kapitalistische gang van zaken in de economie dat de meeste Nederlanders hun brood verdienen in de ‘diensteneconomie’. De industrie (“maakindustrie”) is verplaatst naar landen met lagere lonen. In die landen kan nog winst gemaakt worden, tot zo lang het duurt. En juist in de maakindustrie wordt echte waarde geproduceerd. Mensen in de dienstverlening werken wel hard, maar ze produceren eigenlijk weinig of niets. Ze kunnen met hun harde werken hun en onze welvaart niet op peil houden. Dat is ook het verschil met Duitsland waar nog wel op de export gerichte industrie bestaat. Bovendien zijn in Duitsland de lonen nog relatief laag, terwijl die voor de koopkracht juist omhoog zouden moeten, evenals voor de versterking van concurrerende ondernemingen in Zuid-Europa.

Sommige economen en politici bepleiten nog een andere oplossing voor de economische crisis. Die oplossing stamt eigenlijk uit de bedrijfseconomie en wordt toegepast bij bedrijven die te veel schulden hebben gemaakt. De schuldeisers willen dat bedrijf niet failliet laten verklaren omdat ze dan zeker een groot deel van hun vorderingen niet betaald krijgen. Bovendien schrikken ze nieuwe financiers af die mogelijk belangstelling hebben voor nog wel rendabele onderdelen van het bedrijf. En dan gaan ook die nog wel rendabele onderdelen verloren. In onderhandelingen tussen bedrijf, financiers en schuldeisers wordt dan besloten een groot deel van de schulden kwijt te schelden. Daarmee doen alle partijen hun voordeel, behalve de mensen die bij die bedrijven werken. Want het bedrijf moet natuurlijk wel bezuinigen en hervormen: werkeloosheid, loonsverlaging, opheffen van de ontslagbescherming enzovoort. Er wordt nu voorgesteld deze oplossing uit de bedrijfseconomie ook op landen toe te passen, b.v. op Griekenland. Geen faillissement maar kwijtschelding van een deel van de buitenlandse schulden.

Dan kan de economie weer groeien en kan Griekenland op den duur de rest van de schulden aflossen. Het optimisme in deze visie is gebaseerd op ervaringen uit de jaren negentig. Toen kreeg een aantal landen met grote schulden een kwijtschelding van 50 procent van die schulden. In die tijd leidde dat voor een aantal landen inderdaad tot meer economische groei, maar wel met enorme bezuinigingen en hervormingen voor de werkende bevolking. In de huidige economische crisis is dat optimisme niet van toepassing. De Griekse schulden zijn veel groter dan die van de landen in de jaren negentig. Tegelijk is Griekenland een klein land, maar bij veel grotere landen als Spanje of Italië zal het zeker niet werken.

En niet alleen Griekenland, Spanje en Italië kampen met grote schulden, het geldt voor bijna alle landen in Europa. Een kwijtschelding van Griekse schulden leidt tot nog grotere staatsschulden in die andere landen. Die kwijtschelding van schulden in de jaren negentig werkte voor dat kleine aantal landen wel omdat er in de jaren negentig in de wereldeconomie geen vuiltje aan de lucht leek: er was nog volop economische groei en constante welvaart leek gegarandeerd. In werkelijkheid waren de eerste tekenen van recessie en stagnatie al zichtbaar voor wie het wilde zien. De winsten begonnen al te dalen, signalen van overproductie en onderconsumptie werden zichtbaar en bedrijven kregen het steeds moeilijker op een verantwoorde manier krediet te verwerven. Door de dalende winsten bleef er onvoldoende kapitaal over om opnieuw te investeren. Als reactie daarop werd en wordt het moderne kredietsysteem op steeds grotere schaal tot in het absurde doorgevoerd. De tegenwoordige schulden- of kredietcrisis is daarvan het gevolg, in feite een fundamentele crisis in de kapitalistische economie. De kapitalistische economie zit in een diepe crisis, direct voortkomend uit de aard van het kapitalisme. En voor die crisis bestaan geen simpele oplossingen.

In de nieuwe politieke situatie in Nederland kan er nu volop hervormd en bezuinigd worden, want de ideeën van Groen Links, D66 en Christen Unie sluiten prima aan bij die van CDA en VVD. En hoewel de PvdA nu even buitenspel staat, zal die partij natuurlijk haar uiterste best doen weer aansluiting te vinden bij de nieuwe regeringsclub. De SP zou als enige partij nog serieuze oppositie kunnen voeren. Uit een onderzoek onder de leden van de SP is gebleken dat een derde van die leden het niet zit zitten dat hun partij gaat deel nemen aan de nieuwe regering die na de verkiezingen in september gevormd gaat worden. Dat neemt niet weg dat de leiding van de SP voluit op die koers gaat: De SP kan en wil mee besturen. Die wens is natuurlijk principieel onjuist: In een kapitalistisch georganiseerde maatschappij moet een socialistische partij niet mee besturen maar een krachtige socialistische oppositiebeweging vormen in en vooral buiten de diverse gekozen parlementen zoals Tweede Kamer en gemeenteraden. Maar behalve dat die keuze voor mee besturen principieel onjuist is, is het in de huidige situatie ook nogal onrealistisch: geen enkele partij heeft zich uitgesproken voor samenwerking met de SP, integendeel.

En dat is ook begrijpelijk, want kiezen voor samenwerking met de SP betekent bijna automatisch kiezen voor de oppositie. Want iedere partij die in de huidige situatie kiest voor de SP wordt door de andere partijen buiten gesloten. De hoop van de SP-leiding is natuurlijk gevestigd op een grote verkiezingswinst op 12 september. Dan kunnen de andere partijen niet meer om de SP heen. Dat zal in de praktijk tegenvallen, tenzij de SP 51% van de stemmen haalt, wat niet te verwachten is. Bij een lager percentage is er volop mogelijkheid voor een coalitie zonder de SP. En die grote winst voor de SP is er ook nog niet, er kan tot 12 september nog heel wat veranderen in de populariteit van politici.

Dat geen enkele partij kiest voor de SP betekent dat de SP nog onvoldoende is aangepast aan datgene wat politiek gebruikelijk en acceptabel is.
Kort geleden stond in de krant een artikel over de vraag of de SP tot de populistische partijen gerekend moet worden. Natuurlijk een onzinnige vraag: de SP is allesbehalve populistisch. Toch kwamen de ‘deskundigen’ in de krant wel tot die conclusie: een partij die zich vooral bekommert om de belangen van de gewone werkende mensen moet wel populistisch zijn. En een partij die zich uitspreekt tegen marktwerking in onderwijs, zorg en volkshuisvesting is in de opvattingen van de gevestigde politiek ook nogal populistisch. En omdat de Nederlandse politiek vrijwel eensgezind van mening is dat de vrije markt ongeveer hetzelfde is als democratie, wordt ook vaak gesuggereerd dat het bezwaar tegen die vrije markt de SP tot een partij maakt die tegen democratie is. Een nogal smerige beledigende suggestie voor de SP en al haar leden. Maar de ‘deskundigen’ waren toch ook wel hoopvol: De SP “zit in een proces van sociaaldemocratisering”. En als dat proces zich nu maar flink doorzet, dan is er heus wel een toekomst voor de SP als bestuurderspartij. Een “proces van sociaaldemocratisering”. Dat betekent zich ontwikkelen van een socialistische oppositiebeweging in en buiten de parlementen in de richting van een sociaaldemocratische bestuurderspartij. En in dat proces is de SP in de ogen van de gevestigde politiek nog lang niet ver genoeg gevorderd. Het laatste SP-congres had dan ook vooral betekenis als signaal naar de gevestigde politieke machten dat de SP weliswaar Socialistische Partij heet, maar in de praktijk betrouwbaar zal zijn als medebestuurder. Maar het is een illusie te denken dat een andere regering in Nederland (“links progressief”) de crisis kan oplossen. In een programma op de tv over Nederlandse gemeenten kwam ook de situatie in Brabant en in Oss aan de orde. Een werkzoekende Ossenaar liet in dat programma een groot braakliggend terrein zien. Daar stond vroeger de fabriek van Philips waar 2000 mensen werkten. De sterke SP in Oss en de SP-wethouders hebben deze ontwikkeling niet kunnen keren. Net zo min als de SP en de SP-gedeputeerden in andere delen van Brabant dat konden. Dat is geen verwijt aan die SP-bestuurders, bestuurders van andere partijen kunnen het ook niet. De economie onttrekt zich in ons systeem nu eenmaal volledig aan politieke en democratische controle.

Op de dag van het SP-congres zei de schrijver Willem Schinkel in een interview met de Volkskrant: “Er is geen partij die zegt: we moeten nu echt naar een heel ander economisch systeem. De SP ook niet. In het debat tussen Roemer en Pechtold, bij Nieuwsuur, zei Roemer letterlijk: we willen allebei hetzelfde, we willen allebei dat de economie zo snel mogelijk weer op gang komt. Stel je even voor: de leider van de Socialistische Partij wil dat deze economie zo snel mogelijk weer door kan gaan. Ik zou het normaler vinden als de leider van de Socialistische Partij een heel ander soort economie zou nastreven – een socialistsiche economie bijvoorbeeld...” Zouden de Volkskrantlezende SP-congresgangers dat ook gelezen hebben? En wat vinden ze daar dan van?

En wat Europa betreft: het alternatief voor een kapitalistisch en ondemocratisch is niet een “sociaal Europa”, maar een socialistisch Europa. De crisis in de kapitalistische economie kan niet sociaal opgelost worden, alleen maar socialistisch.

De komende SP-congressen, partijraden, regio-conferenties en afdelings-scholingen zouden zich weer eens uitgebreid moeten buigen over de vraag wat ‘socialistisch in de naam Socialistische Partij eigenlijk betekent.

U bent hier