Massale investeringen tegen crisis zijn nodig. Maar is dat voldoende?
Massale investeringen tegen crisis zijn nodig. Maar is dat voldoende?
Een fundamenteel onderscheid tussen de sociaal-democratie (wat de PvdA vroeger was tot Wim Kok en Wouter Bos) en socialisme (de traditie waaruit de SP is ontstaan), laat zich samenvatten als: het systeem proberen aan te passen, of het systeem proberen te veranderen? Econoom John Maynard Keynes was wat dat betreft een echte sociaal-democraat. Met massale investeringen om de economie te stimuleren wilde hij het kapitalisme niet omver werpen, maar juist redden na de crisis van 1929. Vandaag de dag echter, is zelfs een eis om de welvaartsstaat te beschermen een haast revolutionaire eis. De SP komt dan ook op voor massale investeringen voor een sociale uitweg uit de crisis. Eisen die de PvdA, die de markt heeft omarmd, niet meer zonder voorbehoud steunt. In onderstaande recensie wordt de heropleving van Keynes' ideeën besproken, inclusief haar bruikbaarheid nu voor links, maar ook de beperkingen ervan.
Recensie door Lynn Walsh op Socialist Today
(excuses voor de Vlaamse vertaling)
De Amerikaanse economie kent een zwakke groei en aanhoudende hoge werkloosheidscijfers. De economie zit volgens Paul Krugman in een depressie. Deze is niet zo ernstig als in de jaren 1930, “maar het is in essentie dezelfde situatie die John Maynard Keynes beschreef in de jaren 1930: ‘een chronische situatie van een beperktere activiteit gedurende een langere periode zonder een duidelijke tendens naar ofwel herstel ofwel volledige ineenstorting’.”
Krugman betreurt het enorme verlies aan economische productie, de permanente ondermijning van de industriële capaciteit en de sociale catastrofe van langdurige massawerkloosheid. Het redden van de banken na de ineenstorting van Lehman Brothers in 2008 kon een ineenstorting van het financiële systeem vermijden, maar dan wel aan voorwaarden die bijzonder gunstig waren voor de banken en speculanten. De Keynesiaans aandoende stimulusmaatregelen van president Obama konden een catastrofale economische slump vermijden, maar het was volgens Krugman niet voldoende om tot duurzame groei te komen.
Volgens Krugman hebben de politieke leiders de lessen van de jaren 1930 niet getrokken. Een combinatie van een gebrek aan ideologie en economisch zelfbelang leidde tot druk voor een terugkeer naar de beperking van de overheidsschulden vanaf 2010. Dat ondermijnde het fiscale stimulusbeleid. Het ontbrak Obama aan een beleid als dat van Roosevelt tijdens de grote depressie. Krugman erkent dat Obama rekening moest houden met de harde oppositie van het door Republikeinen gedomineerde parlement, maar tegelijk bekritiseert hij de president voor het uitblijven van een groter stimuluspakket. Obama is er inderdaad niet in geslaagd om brede steun te mobiliseren voor een dergelijk beleid. Het resultaat is de huidige onzekere staat van de Amerikaanse economie.
Krugman beschrijft de huidige periode, de titel van het boek suggereert dat het eerder een campagnedocument is dan een academische analyse. Het boek is bondig, polemisch, soms satirisch en een openlijk pleidooi voor een Keynesiaans beleid dat volgens Krugman vrij snel tot het einde van de recessie en tot duurzame groei kan leiden.
Krugman is een prominente econoom in de VS en is vooral bekend omwille van zijn informatieve en polemische columns in de New York Times. Samen met figuren als Joseph Stiglitz is hij een van de meest prominente Keynesiaanse economen die opkomen voor meer staatsinterventie om herstel te stimuleren. Hij is bijzonder kritisch tegenover de economische visie van de aanhangers van een ultra vrije markt. Die vinden vandaag een politieke vertegenwoordiger in de Republikeinse presidentskandidaat Mitt Romney en zeker in zijn kandidaat vice-president Paul Ryan.
Een groot deel van het boek wordt gebruikt om de crisis van de Amerikaanse en de wereldeconomie sinds eind 2007 te analyseren. Het is een vlot en leesbaar boek, waar mogelijk wordt jargon vermeden. Maar uiteindelijk blijft het beperkt. Het verhaal is intussen bekend. De enorme opleving van krediet na 2001 in de VS en de andere kapitalistische landen leidde tot een zeepbel op de vastgoedmarkt, zeker in die landen die het Amerikaanse/Angelsaksische model volgden. De financiële sector, zeker het weinig doorzichtige bankensysteem, werd steeds dominanter. De enorme uitbreiding van financiële derivaten moest de risico’s minimaliseren en in de dromen van sommigen zelfs volledig uitschakelen.
Zoals de financier Warren Buffet (en ook Socialism Today) voorspelden, werden de derivaten eerder instrumenten van massale vernietiging. Met het doorprikken van de vastgoedzeepbel zorgden de derivaten voor een verdere verspreiding van de crisis. Zonder staatsinterventie in de VS en elders om de banken te redden zou er wereldwijd een ineenstorting van het financiële stelsel geweest zijn.
Maar de verklaringen van Krugman zijn te beperkt. Hij stelt dat de politieke leiders de lessen van de jaren 1930 ‘vergeten’ zijn toen ze heel wat regulerende beperkingen op financiële instellingen afbouwden (wat begon onder Ronald Reagan maar nog veel meer het geval was onder Bill Clinton). De afschaffing van de Glass-Steagall Act (1933), dat een scheiding tussen spaarbanken en speculatieve financiële instellingen oplegde, heeft het proces van financialisering gemakkelijker gemaakt maar is niet zozeer de oorzaak ervan. Het was een uitdrukking van een onderliggende tendens van de kapitalisten om niet langer in industriële productie te investeren maar steeds meer middelen naar de financiële sector te brengen. Winsten op korte termijn door middel van financiële speculatie zorgden ervoor dat de winsten steeds meer geconcentreerd raakten bij de rijkste 1% - of correcter gezegd de 0,01% rijksten. De ideologie van de extreme vrije markt werd gepromoot om deze ontwikkeling te rechtvaardigen.
Het financialiseren van de economie heeft de structuur van de Amerikaanse en andere economieën veranderd. Er werd steeds meer nadruk gelegd op diensten, de consumentenvraag werd gestimuleerd door de uitbreiding van goedkoop krediet en door de stijgende prijzen voor huisvesting, de industrie werd uitbesteed aan lagelooneconomieën zoals China. Krugman heeft weinig of niets te zeggen over deze structurele veranderingen in de Amerikaanse economie. Dat is een uitdrukking van de typische zwakte in een Keynesiaanse benadering. Krugman denkt dat de huidige problemen snel opgelost worden door een ander macro-economisch beleid.
Hij ziet de huidige depressie als iets “dat niet moet gebeuren”. Volgens Krugman hebben we te maken met een “crash van de software”, “het probleem situeert zich niet in de economische motor die krachtiger dan ooit tevoren is. We hebben het over wat eigenlijk een technisch probleem is, een probleem van organisatie en coördinatie – een ‘kolossale verwarring’ zoals Keynes het stelde. Los dit technisch probleem op en de economie zal terug opleven.”
Hier zien we de illusie van Krugman – de Keynesiaanse illusie – dat de kapitalistische economie anders kan beheerd worden, dat onevenwichten door overheidsoptreden kunnen weg gewerkt worden, dat kapitalistische leiders en beleidsmakers met rationale argumenten overtuigd kunnen worden om het juiste beleid te voeren. Eigenlijk is Krugman op dat vlak naïever dan Keynes zelf die erkende dat het moeilijk was om kapitalisten te overtuigen van overheidsinterventies zolang er geen oorlogssituatie was die hun voortbestaan bedreigde.
“Het is de vraag”
Krugman omschrijft zichzelf al seen ‘soort van Nieuwe Keynesiaan’ die “vaak terugkomt op oude Keynesiaanse ideeën.” Hij volgt het Keynesiaanse denken dat het idee verwerpt dat de vraag na verloop van tijd steeds met het aanbod overeenstemt. Volgens de klassieke politieke economen bij het begin van de ontwikkeling van het kapitalisme zou de markt steeds tot een evenwicht komen. Deze doctrine verscheen opnieuw op het voorplan in de jaren 1990 toen de vrije markt economen (zoals Alan Greenspan die ooit aan het hoofd van de Federal Reserve stond) het absurde idee van het perfectioneren van de markten omarmden. Sommige enthousiastelingen beweerden zelfs dat perioden van sterke groei en forse neergang tot het verleden behoorden. Na de ineenstorting van Lehman Brothers in 2008 moest zelfs Greenspan erkennen dat hij fout zat, maar hij kwam nadien toch terug naar buiten met zijn extreme vrije markt standpunten.
Krugman volgt Keynes ook als hij stelt dat het “allemaal om de vraag draait”. De belangrijkste factor in de huidige depressie zou het tekort aan aangepaste vraag zijn (met name de door geld ondersteunde vraag naar goederen en diensten, waaronder kapitaalgoederen). Krugman: “In 2008 bevonden we ons plots in een Keynesiaanse wereld… Daarmee bedoel ik dat we in een wereld zaten waarin er het gebrek aan vraag het centrale economische probleem werd.” Deze situatie vereist volgens de econoom een actief overheidsoptreden.
De ineenstorting van de vraag na het uitbarsten van de financiële crisis was de onmiddellijke oorzaak voor de economische neergang. De gezinnen zaten diep in de schulden en kregen rake klappen door de ineenstorting van de vastgoedprijzen en de forse toename van de werkloosheid. Heel wat bedrijven (zeker kleinere en middelgrote) kwamen in de problemen door een tekort aan kredieten en de daling van de consumentenvraag. Grote bedrijven beschikken over grote cash reserves maar weigeren die te investeren in nieuwe productiecapaciteit, er is immers een krimpende markt. Zowel de particulieren als de bedrijven zitten vast in de klassieke ‘schuldenval’. Ze proberen hun schulden wanhopig te verminderen door meer te ‘sparen’ en minder te investeren of uit te geven aan goederen en diensten.
Het Keynesiaanse argument is dat de overheid in zo’n situatie moet tussenkomen om de vraag te stimuleren. Het verlagen van rentevoeten (zelfs tot nul) volstaat echter niet. Geld lenen om uitgaven op basis van schulden te financieren of zelfs het bijdrukken van geld moeten ervoor zorgen dat er meer vraag komt. Het versterken van het sociale vangnet (onder meer met een werkloosheidsuitkering) en het creëren van jobs (onder meer door infrastructuurwerken) moeten de werkloosheid terugdringen en de vraag doen toenemen.
Krugman steunt de maatregelen die de Amerikaanse regering en de Federal Reserve in 2008/09 namen. De Fed beperkte de rentevoeten tot ze bijna het nulpunt bereikten. Er werd geld in de economie gepompt met het beleid van quantitative easing. Krugman gaat ook akkoord met het reddingsplan van de banken en de financiële instellingen onder het presidentschap van George W Bush, maar hij merkt wel op dat er wel erg beperkte voorwaarden aan de reddingsoperatie werden verbonden. De hulp die daarentegen werd beloofd aan de hypotheekhouders met het water tot boven de lippen (mensen die een huis kochten met een negatief eigen vermogen) is er nog niet gekomen. Het stimuluspakket van 787 miljard dollar van Obama vindt Krugman erg positief, maar hij staat wel kritisch tegenover het beperkte karakter ervan (bijna 40% van het programma bestaat uit belastingverlagingen in plaats van extra uitgaven).
De belangrijkste kritiek van Krugman op het programma is dat het niet omvangrijk genoeg was en sinds 2010 grotendeels overboord werd gegooid. Dat is waarom de recessie volgens Krugman verder kon gaan en de werkloosheidsgraad zo hoog blijft. De kritiek van Krugman op het New Deal stimuluspakket van Roosevelt is overigens ook dat het niet omvangrijk genoeg was, waardoor de weg voor een nieuwe recessie in 1937 open lag.
Indien Obama het stimulusbeleid had voortgezet, in het bijzonder met publieke werken waarbij miljoenen jobs werden gecreëerd, dan zou de Amerikaanse recessie wellicht niet zo ernstig geweest zijn. Maar door de factor ‘vraag’ als een geïsoleerde centrale factor te zien, gaat Krugman voorbij aan de kern van het probleem. Het Keynesiaanse idee is dat een spurt inzake overheidsuitgaven zal leiden tot het opnieuw op gang trekken van de economie waarbij jobs worden gecreëerd, investeringen worden aangemoedigd,… en dit “tot de private sector opnieuw in staat is om de economie terug vooruit te trekken”. Het is echter verre van zeker dat een kortstondige periode van stimulusmaatregelen door de overheid (nog los van de vijandigheid van de kapitalisten tegenover zo’n beleid) echt zou leiden tot een toename van investeringen en productie door de grote bedrijven.
Het aandeel van kapitaalinvesteringen in het Bruto Binnenlands Product (BBP) is zowel in de VS als in andere ontwikkelde kapitalistische landen afgenomen sinds begin jaren 1980 en dit ondanks een groter aandeel van de winsten in het nationale inkomen. De stagnatie van de investeringen ging in de VS verder in de jaren 1990 en 2000 en dit ondanks een hoog niveau van vraag (onderstut door kredieten/schulden).
Keynes dacht dat het ‘evenwicht’ van de markt op een bepaald ogenblik zou breken omwille van de voorkeur van kapitalisten voor liquide middelen. Met andere woorden, ze zouden meer sparen dan investeren en hun geld liever opstapelen dan te investeren in productie. Keynes verklaarde dit door te wijzen op ‘vertrouwen’ als centrale factor, een subjectieve verklaring. Het gebrek aan vertrouwen vindt zijn oorsprong in een meer objectieve factor: het vooruitzicht om voldoende winsten te realiseren.
Het is de voorkeur van liquide middelen door de grote bedrijven die sinds begin jaren 1980 aan de basis ligt van de draai naar speculatieve financiële activiteiten. De analyse van Krugman weerspiegelt de zwakte van de Keynesiaanse theorie: het legt nadruk op empirisch macro-economisch beleid, maar slaagt er niet in de onderliggende factoren te vatten, in het bijzonder als het gaat over de ontwikkeling van de winstgevendheid. In het boek van Krugman wordt zelfs niet verwezen naar winsten en winstgevendheid – het woord komt zelfs niet voor in de index (wat niet ongewoon is bij Keynesiaanse boeken). Krugman beschrijft de groeiende ongelijkheid in de VS, maar legt geen verband met de opgedreven uitbuiting van de werkende bevolking wier arbeid aan de basis van alle winst ligt.
Het beleid corrigeren?
“Door economische principes die de test van de tijd hebben doorstaan en waarvan de correctheid door de recente gebeurtenissen enkel nog werd versterkt, kunnen we vrij snel opnieuw tot een situatie van min of meer volledige tewerkstelling komen, mogelijk kan dat in minder dan twee jaar. Het enige wat herstel tegenhoudt, is een gebrek aan intellectuele duidelijkheid en politieke wil.” Doorheen het boek herhaalt Krugman dit punt meermaals. Met ‘economische principes die de test van de tijd doorstaan hebben’, verwijst hij naar een Keynesiaans beleid.
Net zoals Keynes dit deed, stelt Krugman dat zijn voorstellen gematigd zijn. Hij stelt maatregelen voor om “de economie te stimuleren in plaats van maatregelen die de economie veranderen.” Net als Keynes doet hij er alles aan om te bevestigen dat hij de fundamentele structuur van het kapitalisme niet in vraag stelt. Hij waarschuwt dat een langdurige economische neergang een gevaar vormt voor “de democratische waarden en instellingen”. Dat is een weinig verhulde waarschuwing voor een opleving van klassenstrijd.
Ondanks zijn harde kritiek op Republikeinse politici, verantwoordelijken van grote bedrijven en academici die opkomen voor een extreem vrije markt beleid, lijken hun standpunten Krugman regelmatig te verrassen. Hij ziet het als een falen van hunnentwege om de zaken te begrijpen en de realiteit te vatten. Hij hoopt dat de druk van een verlichte publieke opinie hen tot betere inzichten zal brengen. “De bronnen van ons lijden zijn relatief voor de hand liggend en kunnen snel en redelijk gemakkelijk gecorrigeerd worden als genoeg mensen met een machtspositie de realiteit begrijpen.”
Nochtans wijst de auteur zelf regelmatig naar de specifieke belangen van de verdedigers van een vrije markt beleid. Het sociale gewicht van de grote bedrijven is de afgelopen 30 jaar opvallend toegenomen. Er was een grote concentratie van rijkdom in handen van de 1% rijksten, of zelfs van een kleine fractie van die 1%. Zoals Krugman stelt, kan je met geld invloed kopen en de grote bedrijven laten niet na om een enorme invloed op zowel de Democraten als de Republikeinen te kopen.
Waarom waren zoveel mensen ter rechterzijde bijvoorbeeld zo sterk gekant tegen het monetaire beleid van de Federal Reserve onder Ben Bernanke? In feite is quantitative easing een vorm van Keynesianisme voor bankiers. Heel wat grote financiële instellingen zouden in elkaar gestort zijn als ze geen goedkope liquide middelen kregen van de Fed. Maar de financie-kapitalisten zijn geobsedeerd door het spook van de inflatie, zelfs indien er geen onmiddellijke dreiging van inflatie is. (Er is immers een globale overcapaciteit wat de prijzen onder druk zet, de banken blijven grotendeels op de reserves zitten zonder deze reserves in omloop te brengen). De financiers steunen een beleid dat de krediteuren ondersteunt en niet de debiteuren. De krediteuren verafschuwen lage rentevoeten en inflatie (dat de reële aan de inflatie aangepaste rentevoeten naar beneden haalt).
Krugman verwijst naar een commentaar van Keynes zelf. Die stelde dat de vrije markt een “vorm van verantwoording van de vrije activiteiten van individuele kapitalisten” toelaat om de “de steun van de dominante sociale kracht [de kapitalisten] aan de autoriteiten [de regering] te verkrijgen.” Woordvoerders van de grote bedrijven in de VS en Republikeinse politici steken niet weg dat ze tegen iedere vorm van overheidstussenkomsten zijn en halen daarbij regelmatig het gevaar van het ‘socialisme’ boven.
Krugman biedt heel wat elementen aan die nodig zijn om de politieke en economische situatie in de VS te kunnen analyseren. Maar zelf slaagt hij er niet in om zo’n analist te zijn. Als liberaal ziet hij niet hoe de rechtse ideologie, de belangen van de grote bedrijven en de bocht naar rechts van Republikeinse leiders uitdrukkingen van klassenbelangen zijn. Deze ideologie vertegenwoordigt de belangen van een machtig deel van de kapitalistische klasse, in het bijzonder van het financiekapitaal.
De oplossingen van Krugman
Het valt Krugman niet moeilijk om aan te tonen hoe het beleid om de schulden terug te dringen, een beleid waartoe de kapitalistische regeringen overgingen zodra er in 2010 een beperkt herstel was, de situatie erger heeft gemaakt. Zijn commentaren in het hoofdstuk over Europa, ‘Eurodämmerung’ (Euro-schemering, naar Wagner), worden bevestigd door de aanhoudende recessie in de EU en de eurozone. Krugman toont aan hoe het beleid van ‘toenemende besparingen’ – op basis van het idee dat een schuldafbouw leidt tot het herstel van het ‘vertrouwen’ in de economie en bijgevolg investeringen en groei aanmoedigt – niet het beoogde effect realiseert. Hij verwijst op grappige wijze naar de ‘Austerians’ (een samentrekken van de aanhangers van het ‘austerity’-beleid, het besparingsbeleid, en de aanhangers van vrijemarkteconomen van de Oostenrijkse school zoals Friedrich Hayek of Ludwig von Mises).
Krugman stelt dat de bijkomende 5 biljoen dollar aan schulden van de federale regering sinds 2007 niet noodzakelijk een grote last voor de economie moeten vormen. Het vereist de betalen van ongeveer 125 miljard dollar aan intresten, ongeveer 1% van het BBP. Het VS-kapitalisme kan een veel hoger schuldniveau aan – op voorwaarde dat er een groei van het BBP is waardoor het aandeel van de intresten geleidelijk afgebouwd wordt. Het politieke probleem bestaat er in dat de kapitalistische klasse in de VS sinds de jaren 1980 een geleidelijke afbouw van haar belastingbijdrage heeft gekend en radicaal gekant is tegen ieder voorstel om hen meer belastingen te laten betalen om publieke investeringen te financieren.
Krugman bekritiseert het stimulusbeleid van Obama terecht als te weinig en te laat. Maar gezien de scherpe titel van het boek vallen de eigen voorstellen van Krugman opvallend mager uit, het blijft bij beperkte en vage voorstellen. Hij pleit voor een uitbreiding van de quantitative easing waarbij de Fed een actievere aankooppolitiek voert (en ook bedrijfsaandelen en huishypotheken opkoopt) om zo meer geld in de economie te pompen. Hij pleit voor het herstel van de federale steun aan de deelstaten en steden om zo op twee tot drie jaar drie miljoen jobs te creëren. Door effectief steun te verlenen aan hypotheekhouders met een negatief eigen vermogen (steun die door Obama werd beloofd maar niet gerealiseerd), zou de particuliere consumptie worden gestimuleerd. Krugman pleit voor meer publieke uitgaven en publieke werken (zoals herstel en hernieuwing van infrastructuur). Maar hij blijft opvallend vaag. Hij erkent dat Obama met een grote politieke oppositie in het parlement wordt geconfronteerd, zelfs van delen van de Democratische partij. Mogelijk wil Krugman zich niet laten vastpinnen op concrete maatregelen ?
Geen historisch perspectief
Het ontbreekt de analyses van Krugman aan historisch perspectief. Hij erkent dat de New Deal van Roosevelt niet geheel succesvol was en aanleiding gaf voor de nieuwe recessie in 1937. Volgens hem komt dit omdat het beleid niet voldoende en niet lang genoeg werd volgehouden. Volgens Krugman zorgde de toename van de publieke uitgaven bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in 1939 er voor dat de VS uit de recessie geraakte. Nog voor de VS aan de oorlog deelnam, zorgden de bewapening en de toegenomen wereldwijde vraag naar Amerikaanse producten voor een economische groei.
De oorlog werd gefinancierd door leningen, maar de overheidsschuld werd in de naoorlogse groei vrij snel afgebouwd. Volgens Krugman toont dit aan dat een historisch hoog niveau van schulden geen probleem hoeft te zijn, zo lang er maar een groei van het BBP is. “De dreiging van de oorlog legde de stemmen van het fiscale conservatisme het zwijgen op en zette de deur voor herstel open.” Maar liberale Keynesianen kunnen toch moeilijk pleiten voor een oorlog als antwoord op de economische problemen!
Krugman maakt er zich van af met een grapje: “Wat we nu nodig hebben is de valse dreiging van een buitenaardse invasie die leidt tot enorme uitgaven aan de verdediging tegen de buitenaardse wezens.” Dit is onthullend. Het maakt duidelijk hoe Krugman er niet in slaagt om het unieke historische karakter van de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse groei te vatten, hij vat al evenmin het historische karakter van de huidige periode.
“Het is een feit dat we bijna twee generaties van min of meer aangepaste tewerkstelling en een aanvaardbaar niveau van ongelijkheid kenden na de Tweede Wereldoorlog, en dat is opnieuw mogelijk.” Het Keynesiaanse beleid kan echter niet de nodige voorwaarden creëren om tot een lange economische opgang te komen. De structuur van het kapitalisme is veranderd (zonder dat het karakter van het systeem fundamenteel is veranderd) en ook de globale economische verhoudingen zien er vandaag anders uit. De val van de Sovjetunie en andere stalinistische landen (geplande economieën geleid door bureaucratische regimes) vanaf 1989 heeft ertoe geleid dat er geen tegengewicht meer is voor het kapitalisme. Er was de verzwakking en politieke desoriëntatie van de vakbonden en traditionele arbeidersorganisaties. Dat heeft de kapitalisten, onder aanvoeren van de heersende klasse in de VS, aangezet tot een aanval op de levensstandaard en de rechten van de werkende klasse. De financiële sector werd de dominante kracht in de ontwikkelde kapitalistische landen. De situatie vandaag is totaal verschillend van deze vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Een programma van publieke werken?
Is een Keynesiaans beleid vandaag uitgesloten? Sommigen denken wellicht van wel. Een analist van Deutsche Bank stelde: “In het huidige marktklimaat is er geen ruimte voor een Keynesiaanse vorm van fiscaal beleid waarbij de vraag wordt gestimuleerd in landen met een beperkte groei – de markten zullen zo’n strategie niet aanvaarden.” (International Herald Tribune, 10 januari). De wereldwijde financiële markten zijn vandaag veel groter dan in de tijd van Keynes of zelfs de periode voor de neoliberale ‘revolutie’ van de jaren 1980. In 1980 waren financiële activa (krediet en schuldtitels) goed voor een bedrag dat overeenstemde met de wereldwijde productie van een jaar. Tegen 2006 waren deze activa goed voor een waarde van vier keer de wereldwijde productie. Deze omvang geeft de speculanten – de zogenaamde waakhonden van de markten – de macht om te speculeren tegen gelijk welke regering die een beleid voert waar ze het niet mee eens zijn.
De speculanten voelen zich bovendien gesterkt door de ideologie van de extreme vrije markt die nu het denken van de kapitalistische regeringen en internationale instellingen zoals de OESO domineert. Ondanks de verdieping van de huidige wereldwijde recessie, denken ze echt dat de ongemoeid gelaten markt tot groei zal leiden en dat massale werkloosheid en armoede onder delen van de arbeidersklasse geen hindernis voor deze groei vormen.
Het beleid dat Krugman voorstelt, zou de neergang in de VS en elders verzachten. Maar het zou geen antwoord bieden op de onderliggende problemen van kapitalistische accumulatie. Alleszins denken veel Keynesianen dat het al te laat is. Zo stelde de biograaf van Keynes, Robert Skidelsky: “Eindelijk beginnen de ideeën te veranderen [in de richting van Keynesianisme] – maar dat gebeurt te traag en te laat om de wereld van een jarenlange stagnatie te redden.” (The New Republic, 12 juli).
Er is nochtans verandering mogelijk. De kapitalistische crisis zal leiden tot sociale explosies en uitbarstingen van klassenstrijd. Als Romney president zou worden en het beleid van Ryan zou doorvoeren, dan zou dit mogelijk leiden tot een nog ergere economische neergang. Mogelijk zou ook een regime onder leiding van Romney en Ryan door de grote bedrijven onder druk worden gezet om de gekste ideeën te temperen en te vervangen door meer pragmatische maatregelen.
Explosieve bewegingen van de arbeidersklasse en een diepgaande sociale crisis zullen de kapitalistische regeringen onder bepaalde voorwaarden tot een vorm van Keynesiaans beleid brengen om de dreiging tegen het eigen systeem te verminderen. Keynes zelf stelde dat zijn beleid erop gericht was om revolutie te vermijden. Als het aankomt op het redden van hun systeem, zullen de kapitalisten minstens tijdelijk toegevingen doen aan de arbeidersklasse. Om de massale werkloosheid te beperken, zullen ze mogelijk overgaan tot programma’s van publieke werken. Ze zullen mogelijk het sociale vangnet herstellen. Maar zo’n beleid zou een tijdelijk gegeven zijn. Er komt geen terugkeer naar een langdurig Keynesiaans beleid zoals in de naoorlogse periode toen er een opmars van overheidsinterventies in de economie was en er een uitgebreide welvaartstaat tot stand kwam. Een Keynesiaans beleid kan de heersende klasse toelaten om tijd te winnen, maar niet om de crisis van het kapitalisme op te lossen.
Wat denken socialisten van stimulusmaatregelen en een programma van publieke werken? Met de situatie van massale werkloosheid en het vooruitzicht van een langdurige economische stagnatie, moeten de leiders van arbeidersorganisaties inderdaad oproepen tot een massaal programma van publieke werken om jobs te creëren en groei te stimuleren.
Om efficiënt te zijn, moet een programma van publieke werken op een veel grotere schaal gebeuren dan wat Krugman voorstelt. Het moet het herstel en fundamentele uitbreiding beogen van infrastructuur, in het bijzonder huizen, scholen, ziekenhuizen, lokale openbare diensten,… Het personeel moet daarbij aan degelijke lonen tewerkgesteld worden en zonder beperkingen op het vlak van vakbondsrechten.
Opdat economische stimulusmaatregelen efficiënt zouden zijn, is een forse toename van de sociale uitgaven vereist. Dat omvat de pensioenen en andere uitkeringen. Door het opdrijven van de belastingen voor de rijksten en de grote bedrijven en met een forse taks op de geldbergen die de grote bedrijven weigeren te investeren, zouden er middelen voor handen zijn. Dat zou gepaard moeten gaan met maatregelen tegen belastingontduiking of kapitaalvlucht.
Maar het is op voorhand al duidelijk dat de kapitalisten zich met hand en tand zullen verzetten tegen een grotere rol voor de staat en tegen meer belastingen. Een programma om jobs te creëren en groei te stimuleren vereist de mobilisatie van de arbeidersklasse. Bovendien zullen meer belastingen voor de superrijken niet volstaan om de economie te ontwikkelen. Een drastische verhoging van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking kan pas als er middelen zijn en dus een grotere productie.
Door de banken en financiële instellingen te nationaliseren (wat niet hetzelfde is als redden met gemeenschapsmiddelen) en onder democratische arbeiderscontrole en –beheer te organiseren, zou er voldoende krediet zijn om alle sectoren van de economie te ontwikkelen. Er zou ook een controle op het kapitaal nodig zijn om kapitaalvlucht te vermijden. Dergelijke maatregelen zouden ongetwijfeld op hard verzet van de kapitalisten botsen. Overheidstussenkomsten ten voordele van de arbeidersklasse zouden onvermijdelijk leiden tot de vraag wie de commandoposten van de economie in handen heeft. Die posten overnemen, zou het mogelijk maken om de productie democratisch te plannen (onder het beheer van verkozen vertegenwoordigers van de arbeiders en de gemeenschap in het algemeen).
Iedere regering die zo’n beleid voert, zou een internationaal perspectief nodig hebben om in samenwerking met de arbeidersbeweging in andere landen te komen tot een socialistische planning op internationaal vlak.
- Zie ook:
- Opinie
- Socialisme