h

Nederlands trotskisme

25 juni 2015

Nederlands trotskisme

Ik zal beginnen met iets te vertellen over het tot stand komen van het door iedereen als goed leesbaar geprezen boek ‘Een banier waar geen smet op rust’. De geschiedenis van het trotskisme in Nederland, 1938 – heden.

Lezing door Ron Blom, historicus en SP-lid, over het Nederlands trotskisme op de Socialismedag op 20 juni 2015 (voor publicatie ingekort)

Het boek over het Nederlands trotskisme is te bestellen door onder vermelding van naam en adres 25 euro over te maken naar: R.L. Blom te Amsterdam, IBAN: NL 43 INGB 0005961642

Daarnaast zal ik ook kort in gaan op de afdeling van de SAP in Breda, ofschoon de voorloper IKB ook activiteiten organiseerde. Zo hield de IKB hier eind jaren zeventig scholingen waarop zo’n twintig bezoekers afkwamen.

Aan de hand van de slotbeschouwing van ons boek zal ik mijn inleiding opbouwen. Daarbij is er ook nog ruim voldoende gelegenheid zijn om door middel van bijvoorbeeld vragen verder te discussiëren. Want ik ben van mening dat ook activisten binnen en rond de Socialistische Partij zouden kunnen leren van deze geschiedenis en wellicht toekomst.

We – ik en Bart van der Steen - hebben dit project opgepakt in de winter van 2011, nadat we ons andere boek Wij gingen onze eigen weg. Herinneringen van revolutionaire socialisten in Nederland van 1930 tot 1950 hadden gepubliceerd. Deze samenwerking was goed bevallen en we hebben hier dan ook enkele jaren aan gewerkt naast ons reguliere werk.

We hebben geput uit diverse archieven, rapporten van de inlichtingendiensten, memoires en ook uit een groot aantal interviews die we hebben kunnen houden met betrokkenen. In de titel spreken we van De geschiedenis en Trotskismes: interpretaties en verschillende stromingen (Socialistische Arbeiders Partij, Internationale Socialisten, Offensief/Socialistisch Alternatief, Vonk, etc.)

Als we de geschiedenis van het trotskisme in Nederland overzien, valt een aantal zaken direct op. In de eerste plaats is het wellicht beter om over ‘trotskismes’ in meervoud te spreken, zoals de Franse marxist Daniël Bensaïd (Vierde Internationale Verenigd Secretariaat) en de Britse marxist Duncan Hallas (International Socialist Tendency) voorstellen. Want hoewel de verschillende groepen een zelfde oorsprong hebben, hebben zij zich inmiddels in uiteenlopende richtingen ontwikkeld. Ook internationaal bestaat er in feite geen verband meer dat aanspraak kan maken als enige de ware Vierde Internationale te zijn.

Wortels Nederlands trotskisme: ‘Sneevlietbeweging’

De wortels van het Nederlandse trotskisme liggen zoals gezegd in de vooroorlogse Sneevlietbeweging. Henk Sneevliet was de leider van de antistalinistische Revolutionair-Socialistische (Arbeiders) Partij (RSP/RSAP) en tevens voorzitter van het radicale vakverbond het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS). Zonder twijfel was zij de meest geslaagde revolutionair-socialistische beweging in Nederland, op der periode van de Communistische Partij vlak na de Eerste Wereldoorlog na. De RSP/RSAP telde in de jaren dertig zo’n duizend leden, had gemeenteraadsleden in een aantal grote steden en beschikte zelfs enige tijd over een Tweede Kamerlid.

Hoewel Sneevliet aanvankelijk goede banden onderhield met Trotski, namen de onderlinge conflicten later in de jaren dertig toe. Een van de grote twistpunten was de focus op het NAS. Trotski vond die beweging te klein en was van mening dat Sneevliet en de zijnen zich moesten richten op het beïnvloeden van het veel grotere sociaaldemocratisch vakverbond. Sneevliet liet zich daar weinig aan gelegen liggen, en had daar groot gelijk in, omdat er voor de revolutionair-socialisten geen enkele ruimte was binnen het NVV. Eind jaren veertig zouden zich in Nederland desondanks opnieuw zulk soort meningsverschillen voordoen.

Vanaf dat moment stapelden de conflicten zich op. Sneevliet zag weinig in Trotski’s plan om in 1938 een Vierde Internationale op te richten. Hij vond dat plan voorbarig, omdat de verschillende trotskistische groepen in de diverse landen nog veel te marginaal waren. Sneevliets geestverwant de schrijver Victor Serge schreef in 1942 over die discussie: ‘Net als ik hield hij [Sneevliet] van en bewonderde hij Leon Trotsky, maar onze gevoelens waren gemengd met irritatie, een groeiende muiterij tegen zijn autoritaire manieren. … We waren het erover eens dat je geen nieuwe Internationale kan stichten zonder eerst twee of drie echte partijen of groepen in twee of drie belangrijke landen te hebben.’
Uiteindelijk leidden de meningsverschillen tot een breuk, die mede veroorzaakt werd door Trotski’s pogingen om mensen uit de jongerenbeweging van de RSAP tegen Sneevliet op te zetten. Aan Serge schreef Sneevliet daarover: ‘Zonder iets te begrijpen van onze situatie, wil de Oude Man ons dictaten opleggen. Hij moedigt drie of vier blinde fanatiekelingen uit Rotterdam [Gerrit de Wilde en Herman Peters] die theorieën op een typemachine rammen aan om de partij te scheuren; het is pathetisch en dom.’ De door Herman Peters en Gerrit de Wilde opgerichte Groep van Bolsjewiki-Leninisten (GBL) had als doel ‘het bouwen van een kader … dat in staat is de massabeweging in de revolutie te begrijpen en de stuwende kracht daarvan te worden’. Dat eerste is haar ten dele gelukt – de GBL vormde al snel een kleine maar hechte groep van toegewijde jongeren – maar een stuwende kracht werd zij niet. En van het overnemen van de leiding van de arbeidersbeweging waarover Trotski sprak in zijn Overgangsprogramma, kwam evenmin iets terecht.

De GBL hield in 1940 op te bestaan en in 1942 ontstond er een nieuwe trotskistische organisatie: het Comité van Revolutionaire Marxisten (CRM). Het doel van deze verzetsgroep – waar veel van de bovengenoemde jongeren elkaar weer vonden – was een stuk bescheidener. Auteur Wim Bot concludeerde aan het einde van zijn studie naar de organisatie: ‘Het CRM probeerde vooral de eigen organisatie bijeen te houden en publicaties uit te geven.’ Die beide doelen heeft zij bereikt. Het CRM verloor vrijwel geen leden en werd ook niet vernietigd door de bezetter. Dat gold niet voor het Marx-Lenin-Luxemburg Front (MLL-Front) dat uit de Sneevliet-beweging was voortgekomen en in 1942 werd opgerold. Onder de zeven leiders die uiteindelijk werden gefusilleerd zaten vaders, schoonvaders en goede vrienden van de trotskistische jongeren.

Het CRM werd na de oorlog omgedoopt tot Revolutionair Communistische Partij (RCP) en wist licht te profiteren van de radicalisering van de bevolking en het idee dat er een nieuw begin gemaakt moest worden. Het ledental steeg tot zo’n tweehonderd (de Binnenlandse Veiligheidsdienst/BVD schatte het aantal later zelfs op vierhonderd). Dat was echter niets in vergelijking met de groei die de communistische partij doormaakte. De hoop (niet in de laatste plaats van de in 1940 vermoorde Trotski zelf) op een soort herhaling van het scenario van de Eerste Wereldoorlog – die resulteerde in een (korte) periode van revolutionaire opgang – én op een herstel van de socialistische democratie in de Sovjet-Unie bleek op drijfzand gebaseerd. De pro-Moskou communistische beweging kon zich na de oorlog in belangrijke mate versterken door het opgebouwde krediet van het Nederlandse verzet en door het Rode Leger dat onder leiding van Stalin en met enorme verliezen de nazi’s wist terug te drijven tot aan Berlijn.

De CPN haalde bij de verkiezingen van 1946 tien procent van de stemmen. De RCP had zichzelf ten doel gesteld om uiteindelijk als revolutionaire arbeidersmassapartij de CPN voorbij te streven. Dat bleek voor deze kleine groep veel te hoog gegrepen. De tragiek voor de RCP was dat zij niet alleen tegen de sterk gegroeide CPN moest opboksen maar tegelijkertijd – voor een algemeen arbeidersgehoor – een tweeslachtige houding innam. Zo riep zij bij de verkiezingen van 1946 – waaraan ze zelf niet mee kon doen – op om op de stalinisten te stemmen. Natuurlijk onder voorwaarden en zonder illusies, maar voor velen moet het onduidelijk geweest zijn waarom men op een partij zou moeten stemmen die tegelijkertijd verfoeid werd. Als men al enige kennis nam van het bestaan c.q. de standpunten van de RCP.

Aan het begin van de jaren vijftig maakten de trotskisten de balans op van zeven jaar RCP en besloten vervolgens om hun partij op te heffen. In plaats daarvan zou men actief worden in de sociaaldemocratie. Dat besluit leidde tot heftige conflicten met de Rotterdamse afdeling, die uiteindelijk alleen verder ging. Deze richtte vervolgens haar krachten op het lokaal sterke Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties en, enige tijd later, ook op de Rotterdamse Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), waar zij een zekere invloed verwierf. […]

Na de opheffing van de RCP duurde het tot 1972 voordat er weer een zelfstandige trotskistische organisatie opgericht werd met als doel de opbouw van een eigen revolutionaire arbeiderspartij. Dat was de Internationale Kommunistenbond (IKB), later Socialistiese Arbeiderspartij (SAP) geheten. Zij heeft bijna vijfentwintig jaar gepoogd om door te breken als arbeidersmassapartij, maar in de jaren negentig werd die ambitie langzaam losgelaten en in plaats daarvan gekozen voor een rol als politiek netwerk.

Maar ook de andere stromingen zijn in Nederland tot nu toe marginaal gebleven. De SAP telde op haar hoogtepunt zo’n tweehonderd leden. Andere trotskistische groepen zijn daar zelden boven uitgestegen en waren vaak zelfs een stuk kleiner. Toen bijvoorbeeld de journalist Igor Cornelissen zich in 1960 aansloot, telde de sectie (Nederlandse afdeling) nog maar enkele tientallen leden. Desalniettemin besloot hij niet alleen lid te worden, maar ook een groot deel van zijn vrije tijd aan deze beweging te wijden. Dat is meteen het tweede punt: de leden van de diverse groepen waren bereid om zich veel opofferingen te getroosten ten behoeve van de opbouw van de beweging.

Vanzelfsprekend was een groot deel van de activiteiten van de trotskisten er telkens op gericht hun marginale positie af te werpen. Waarom is dat dan tot nu toe nooit gelukt? Waarom zijn de trotskisten nooit doorgebroken? En waarom zijn mensen desondanks telkens weer actief geworden en/of gebleven in deze organisaties? Dit is een debat dat mede door ons boek langzamerhand wordt opgestart.

Met die laatste vraag hangt nog een andere belangrijke kwestie samen. Wat voor invloed heeft de beweging gehad; op de arbeidersbeweging, de Nederlandse politiek of de linkse scene? Hebben trotskisten een grotere rol gespeeld dan is af te meten aan hun geringe grootte? En zo ja, hoe blijvend is die invloed? En ten slotte, is er een toekomst mogelijk voor het trotskisme in de eenentwintigste eeuw, niet alleen in Nederland maar ook internationaal?

Voortdurende marginaliteit

In ons boek presenteren we enkele verklaringen voor de blijvende marginaliteit van de trotskistische groepen. Sommige daarvan zijn algemeen van aard. De Nederlandse trotskisten deden het niet veel beter of slechter dan groepen in de ons omringende landen. Nergens in Europa hebben trotskisten massaorganisaties weten op te bouwen, en dus ook in Vlaanderen en (West-)Duitsland bleven de trotskisten altijd een klein gezelschap. In Engeland wisten ze af en toe enige invloed te verwerven. […]

Vaak is er gewezen op de druk van buitenaf en de dominante positie van de andere socialistische stromingen. Zo konden de trotskisten zich moeilijk staande houden tegen de veel grotere, hen vanzelfsprekend vaak slecht gezinde, sociaaldemocratische en communistische organisaties. Ze werden geweerd uit de vakbonden – soms met hulp van de inlichtingendiensten – en zeker de communisten hadden weinig moeite hun dominantie ook op een minder vriendelijke manier geldend te maken. […]
Met name bij de communisten trad er in de jaren dertig een verruwing op. De terreur in de Sovjet-Unie nam ongekende vormen aan en verspreidde zich vandaar al snel naar de rest van Europa. Tijdens de Spaanse revolutie/burgeroorlog (1936-1939) ‘arresteerde’ en vermoordde de Sovjet-Russische geheime dienst (GPU) duizenden antistalinistische revolutionairen. […]

De kracht van de anderen is vaak gebruikt als verklaring voor de zwakte van de trotskisten. Want waarom zou je je bij een kleine splintergroep aansluiten, met mogelijk gevaar voor eigen lijf en leden, wanneer er veel sterkere en grotere organisaties zijn, met veel meer mogelijkheden? De eigen zwakte is vaak aangedragen als een factor die zichzelf in stand hield: omdat de trotskisten klein waren, trokken ze ook weinig mensen aan, waardoor zij klein bleven.

Toch zijn deze verklaringen op zichzelf niet afdoende. Ten eerste omdat ook de sociaaldemocraten en communisten bij tijd en wijle te kampen hadden met sterke tegenwerking: door andere politieke groeperingen, werkgevers of de overheid. Ten tweede is het anderen in bepaalde perioden wél gelukt om de dominante positie van de sociaaldemocraten en communisten aan te vechten. Zo wisten de communisten na de Eerste Wereldoorlog een deel van de oorspronkelijke aanhang van de sociaaldemocraten (en ook sociaal-anarchisten) voor zich te winnen. En de revolutionair-socialisten onder leiding van Henk Sneevliet konden in de jaren dertig een levensvatbare, antistalinistische beweging opbouwen, die zelfs een Kamerzetel veroverde. Ook de PSP wist zich tegenover sociaaldemocraten en communisten staande te houden. Ten slotte lukte het de ex-maoïstische SP in de jaren negentig om door te breken en de politieke ruimte links van de PvdA in te nemen, daar waar de CPN en de PSP inmiddels verdwenen waren.

De Russische kwestie

Een deel van de verklaring voor de marginaliteit heeft zeker te maken met de politiek en partijcultuur van de trotskisten. Want bij de trotskisten leidde de afbakening van sociaaldemocratie en stalinisme tot een sterke accentuering van het politieke programma. De trotskisten vormden een oppositiebeweging binnen links. Ze hadden na de Russische Revolutie als communisten gebroken met de sociaaldemocratie en in de jaren twintig weer met de officiële – gestaliniseerde – communistische beweging. […] Trotskisten haalden de communisten links in en definieerden zichzelf voor een groot deel middels die zaken waarover ze het niet eens waren met andere linkse groepen. Ze gaven antwoorden ‘op vragen die gewone mensen zichzelf niet stellen’.

Veel van die antwoorden waren beoordelingen van het stalinisme en regimes die zichzelf communistisch noemden. Het ging over de precieze datering van het verval (of degeneratie) van de Sovjet-Unie, het socialistisch gehalte van de Oostblokstaten en van Joegoslavië en China. En verder ging het over de vraag hoe de ‘kritische solidariteit’ met deze regimes – namelijk verdediging tegen agressie van buitenaf in de vorm van het imperialisme en voor democratisering – vorm moest krijgen en hoever men daarin moest gaan.

In feite lopen deze discussies tot op de dag van vandaag door, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de houding tegenover het zich socialistisch noemende Cuba en Venezuela. […] Juist kwesties als deze lieten andere links-oppositionele groepen als de PSP en SP (Peking!) op een bepaald moment links liggen – linkse bewegingen die echter wél doorbraken.

Voor de trotskisten waren deze discussies van zeer groot belang, met name omdat het de redding van de erfenis van de Russische Revolutie betrof. Door aan te tonen dat de revolutie pas later ontspoord was, probeerden zij te laten zien dat niet elke revolutie tot de Goelagkampen hoeft te leiden. Zij baseerden zich daarbij op de bolsjewistische ervaringen en op de eerste vier congressen van de Komintern, waarna volgens hen de stalinistische contrarevolutie zich definitief doorzette. Voor diegenen die in de Sovjet-Unie weinig nastrevenswaardigs zagen, waren zulke analyses echter nauwelijks van belang.

Tegelijkertijd vormden de antwoorden op die ‘alleen door trotskisten gestelde’ vragen vaak de inzet van hevige discussies en scheuringen. Nu hadden andere stromingen ook wel te maken met interne conflicten, maar zij wisten deze vaak weer te boven te komen. […]

Die scherpslijperij was deels het gevolg van de structureel oppositionele rol die de trotskisten innamen en het belang dat zij daardoor hechtten aan hun ideologisch profiel. Maar voor een deel was die neiging tot scheuren ook voorgeprogrammeerd in de trotskistische leer. De kern van het trotskisme wordt in feite gevormd door een explosief mengsel van paradoxale politieke stellingen die moeilijk te balanceren zijn. Aan de ene kant zijn trotskisten voorstanders van een leninistische, strak georganiseerde partij, maar tegelijkertijd benadrukken zij het belang van partijdemocratie. Aan de ene kant zijn zij felle antistalinisten, maar tegelijkertijd komen zij op voor de verdediging van de niet-meer-kapitalistische kenmerken van de Sovjet-Unie. Hun doel is enerzijds een eigen revolutionair-socialistische organisatie op te bouwen, maar anderzijds om in de bredere arbeidersbeweging contact te houden met de massa’s. Daartoe wil men ook in andere organisaties en bewegingen actief zijn c.q. deze helpen opbouwen. Veel conflicten gaan over de vraag waar precies de nadruk op gelegd moet worden, zonder deze uitgangspunten an sich ter discussie te stellen.

Deze conflicten ontwikkelden zich volgens een heel eigen dynamiek, die niet alleen kenmerkend was voor de trotskistische beweging, maar tegelijkertijd ook een deel van haar aantrekkingskracht zou kunnen verklaren.

In andere bewegingen

Een van de kenmerken van de beweging is engagement en openheid richting nieuwe ontwikkelingen. Trotskistische activisten trachten telkens weer aansluiting te vinden bij grotere bewegingen en politieke stromingen. Het kan daarbij gaan om vakbonden, politieke partijen, belangenorganisaties of protestbewegingen. Ze willen zo deze bewegingen ondersteunen, maar vaak ook hun eigen invloed vergroten. Entrisme in andere partijen en de opbouw van eenheids- of actiecomités – samen met andere individuen en politieke stromingen – vormden al vroeg een antwoord op de voortdurende marginaliteit van de trotskistische groepen.

Verschillende trotskistische groepen hebben daarom op uiteenlopende momenten telkens weer besloten om in andere, grotere, partijen actief te worden. In de jaren vijftig sloten trotskisten zich aan bij de PvdA en het NVV. In de jaren negentig en later besloten verschillende groepen actief te worden in de SP. In Nederland waren de uitkomsten van die politieke keuze overwegend negatief. In plaats van invloed uit te oefenen op andere groepen, werden trotskisten vaak juist zelf beïnvloed. Zo gebeurde het zelfs dat groepen scheurden waarna velen ‘overstapten’ naar de organisatie die men oorspronkelijk wilde beïnvloeden. De intrede had aldus een tegenovergesteld effect.

Maar het entrisme bracht nog meer praktische problemen met zich mee. […] Ze moesten als het ware ‘ondergronds’ werken in een tijd dat er geen bezetting meer was. Dat leidde niet alleen tot vlagen van ‘illegalitis’, maar maakte het ook haast onmogelijk om nieuwe mensen aan te trekken. Het resulteerde verder in een moeilijk op te lossen ‘spagaat’, waarbij de trotskisten telkens moesten laveren tussen hun eigen, revolutionaire ideeën en hun openlijke standpunten, die binnen de bandbreedte moesten blijven van de sociaaldemocratische beweging. Ten slotte stuitten trotskisten telkens weer op achterdocht en wantrouwen bij anderen wanneer werd ontdekt dat zij ingetreden waren of indien zij al dan niet betweterig hun eigen politieke lijn bepleitten. Het riep de vraag op waar hun loyaliteit lag. Vooral dat laatste leidde telkens weer tot conflicten in (en ook vaak zelfs uitsluiting uit) de PvdA en andersoortige verbanden als de Socialistiese Jeugd, PSP, toneelgezelschap Proloog en de Bond voor Dienstplichtigen (‘witte’ BVD).

Interessant genoeg bleef (en blijft) het entrisme een constante binnen de politiek van trotskistische groepen. Een tiental jaren geleden deden de Internationale Socialisten een poging om zich aan te sluiten bij de SP. Maar de voorwaarden waren zo ongunstig dat ze er weer van afstapten. Aanhangers van de SAP/Grenzeloos, van Socialistisch Alternatief en ook het daaruit voortkomende Communistisch Platform zijn al wat langer actief in deze partij. Zolang deze groepen hun ‘eigen’ ambities effectief op de achtergrond weten te plaatsen gaat dat goed. Wanneer dat niet gebeurt, leidt dat consequent tot conflicten en zelfs royementen. […]

Eenheidsinitiatieven, ook in Breda

Zeer beslist geen vorm van entrisme, maar eerder van open samenwerking waren de verschillende pogingen die de SAP ondernam vanaf het begin van de jaren negentig om bij eenheidsinitiatieven aan te haken. Dat deed ze in Rotterdam waar ze samen met de andere partijen die later GroenLinks zouden vormen in een raadsfractie zat. In Deventer met de PSP en in andere plaatsen weer op een andere wijze. Ook later, na de totstandkoming van GroenLinks, zocht de SAP de samenwerking op in de vorm van een zogeheten ‘Open brief aan links’, tijdschriftensamenwerking en zelfs samenvoeging en samenwerking met onder andere De Groenen in Amsterdam op de verkiezingslijst Amsterdam Anders/De Groenen.

In Breda vonden vergelijkbare ontwikkelingen plaats rond het tot stand komen van GroenLinks. In 1985 was Wim Schul hier naar toe verhuisd en vond daar gelukkig nu zonder moeilijkheden (hij was eerst geconfronteerd met een beroepsverbod) een baan bij het Gemeentelijk Energiebedrijf ENWA, later de provinciale PNEM. In Breda werkte Wim veel samen met andere partijen in onder andere ‘Breda tegen Apartheid’, het ‘Comite Waakzaamheid’, genoemd naar Menno ter Braaks comite tegen fascisme, het Vredesburo en LISA (Linkse Samenwerking). In 1990 gingen de PSP, CPN, EVP en PPR echter op in GroenLinks. De lokale PSP-afdeling had weliswaar geen zin om te fuseren met de CPN, maar ze had weinig keus. De SAP werd buitengesloten, ondanks het feit dat PSP-voorman Nico Garrittsen volgens Schul de nieuwe partij domineerde. De SAP had beter verwacht van de oud-PSP’er en was zo verbolgen dat ze besloot zelfstandig mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1990, overigens wel met een lijstverbinding met GroenLinks, ook al wist Wim dat het niet veel zoden aan de dijk zou zetten. Het was nog niet zo makkelijk om 10 kandidaten te vinden, maar de 30 ondersteuningshandtekeningen kreeg hij makkelijk, want veel LISA-leden zetten die, omdat ze het oneens waren met het buitenspel zetten van de SAP. Uiteindelijk kreeg de SAP 190 stemmen en GroenLinks drie zetels.

Hierna bleef de SAP in Breda het moeilijk hebben. Rond Wim Schul waren er maar enkele andere leden en de ontwikkelingen op landelijk niveau gingen in de loop van enkele decennia steeds meer in de richting van een netwerkorganisatie waarbij uiteindelijk de letters SAP kwamen te staan voor Socialistische Alternatieve Politiek. Wim zelf stapte over naar de PvdA.
De plaatselijke SP voerde zowel voor als na 1990 een verkiezingscampagne voor de raad. In 1986 met een stuk of drie kandidaten kreeg de SP 400 stemmen en in 1994 met inmiddels ongeveer tien kandidaten waren dat er 800. De afdeling kende toen ca. vijf tot acht actieve leden. Maar vanuit het zogeheten ‘klussenbewustzijn’ wist men door middel van concrete acties bijv. een speeltuin te realiseren. Dit alles stond dan wel weer enigszins los van het socialistische ideaal, zoals Johan Kwisthout zich nog wist te herinneren.

Vakbeweging

Juist omdat de trotskisten zich open opstelden en nieuwe, opkomende bewegingen actief ondersteunden, speelden zij een rol in een groot aantal spectaculaire campagnes, acties en bewegingen: van de jongerenbeweging en de solidariteitsbewegingen van de jaren zestig, via de Maagdenhuisbezetting (de vorige in 1969) tot de vrouwen-, soldaten en vredesbeweging van de jaren zeventig en tachtig. Zij leverden daarbij een bijdrage die vaak vele malen groter was dan hun omvang, ook al was hun verhouding tot die andere bewegingen soms gespannen. Maar veel van die acties politiseerden mensen, die vervolgens toetraden.

Een laatste serieuze poging om gecoördineerd onder de werkende bevolking actief te worden was de zogenaamde turn to industry, waartoe de SAP (en de Vierde Internationale) in de jaren tachtig besloot. Het ging hen daarbij in de eerste plaats om de opbouw van een linkervleugel binnen de vakbeweging. Deze tactiek was onderdeel van de ‘proletarisering’ van de vooral uit studenten bestaande SAP en ging samen met een poging deze partij effectief op te bouwen. Deze ommezwaai veroorzaakte een scherpe interne strijd en leidde ook tot een substantieel aantal afhakers. Desondanks slaagde de partij er daarna in om zonder al te veel conflicten posities te verwerven binnen bedrijven, op de werkvloer en in de vakorganisaties. Daarmee was deze politiek in de jaren tachtig redelijk succesvol. Ironisch genoeg verlegden veel SAP’ers in de periode erna steeds meer hun aandacht naar de vakbeweging, terwijl de SAP zelf organisatorisch als partij langzaam almaar zwakker werd.

De ‘inplanters’ raakten betrokken bij diverse spectaculaire acties en arbeidsconflicten. Er werd tijdens de acties tegen de kruitraketten gestaakt en ook werd er geld opgehaald voor de Britse mijnwerkers. De economische crisis van de jaren tachtig leidde echter tot een herstructurering van de economie en het verdwijnen van de traditionele (zware) industrie waar de trotskisten zich vooral op hadden gericht. Toch legden deze jaren de basis voor de huidige posities in het bonds- en bedrijvenwerk, die een aantal (oud-)trotskisten vervullen. Verscheidene activisten spelen een vooraanstaande rol in de strijd om de koers van de huidige vakbondsvernieuwing binnen de FNV, die voor een groot deel neerkomt op de heropbouw van de vakbeweging.

Blijvende aantrekkingskracht

Eerder is de trotskistische ‘leer’ reeds beschreven als een serie stellingen die met elkaar op gespannen voet staan. Met name de vraag waarop de nadruk moest worden gelegd binnen bijvoorbeeld de theorie van de permanente revolutie, de tactiek van het eenheidsfront en de strategie van de overgangseisen, leidde vaak tot discussies en onderlinge verdeeldheid. Moest de opbouw van de eigen partij voorrang krijgen of juist het radicaliseren van andere massabewegingen, moesten antikoloniale bewegingen ondersteund worden of moest juist de arbeidersstrijd in de eigen omgeving prioriteit krijgen?

Niet alleen binnen de secties, maar ook in een internationale arena werden dit soort meningsverschillen uitgevochten en dat gebeurde voor een groot deel schriftelijk. De talrijke debatten en conflicten zetten trotskisten ertoe (internationale) discussieteksten, pamfletten en boeken te schrijven waarin zij hun ideeën en argumenten zo consistent mogelijk verwoordden. Voor een deel traden zij daarmee in de voetsporen van Trotski, die zich sinds zijn verbanning uit de Sovjet-Unie ook had moeten beperken tot het schrijven van teksten, pamfletten en boeken. Binnen de beweging nam het bestuderen en bespreken van die teksten derhalve een belangrijke plaats in. Soms leek of lijkt het er nogal Talmoedisch aan toe te gaan. De trotskistische politiek en partijcultuur was dientengevolge voor velen dan ook te abstract en te intellectualistisch. Er gaapte soms een flinke kloof tussen theorie en praktijk. […]

In het bijzonder het hoge niveau van de trotskistische analyses en discussies trok daarentegen ook weer mensen aan. Het intellectuele en kritische karakter van de beweging oefende duidelijk een grote aantrekkingskracht uit. Dit gold bijvoorbeeld voor Igor Cornelissen, die in de jaren vijftig onder de indruk was van de inhoud van trotskistische kranten – hoe slecht zij ook geproduceerd waren. En ook Wim Bot, die zich in de jaren zeventig aansloot, deed dat omdat hij het eens was met hun analyse van de ontwikkelingen in Chili ten tijde van Allende. De aantrekkingskracht van het trotskisme lag voor velen in het hoge niveau van haar analyses, politiek en interne discussies. In vrijwel alle interviews met (ex-)trotskisten die we hielden kwam dat naar voren. Voor velen van hen was de tijd bij de trotskisten (zij waren vaak nog jong toen ze erbij kwamen) intellectueel vormend. Het is dan ook niet vreemd dat een flink aantal later naam heeft gemaakt als journalist, auteur of wetenschapper. Of het intellectuele klimaat voor mensen met een (hand)arbeidersachtergrond net zo aantrekkelijk was valt te bezien en zou later met de inplanting getest worden.

Partijcultuur

Opvallend is verder dat de partijcultuur in de jaren zestig ‘gezelliger’ werd. Terwijl mensen die voor, tijdens of direct na de oorlog actief werden in terugblikken vaak wijzen op de harde omgangsvormen en hoge werkdruk, spreken degenen die later toetraden meer over vriendschappelijkheid en humor binnen de beweging. Dat hing natuurlijk ook samen met de jongerencultuur van de jaren zestig en de minder grote druk om betaald werk te moeten doen. De oudere trotskisten hadden gezinnen en hun werk, en moesten daarbovenop nog het partijwerk doen. Dat bestond uit vergaderen, demonstreren, vertalen en schrijven. De jongeren die zich in de jaren zestig en zeventig aansloten waren vaak studenten en beschikten over aanzienlijk meer vrije tijd. Zoals beschreven veranderde dat laatste weer in de jaren tachtig, toen veel trotskisten gingen werken en actief werden in de vakbeweging met als gevolg dat de werkdruk opnieuw flink toenam. Maar er was niettemin wel degelijk ruimte voor plezier en vriendschappen. Voormalig SAP-lid Arthur Bruls constateert achteraf dat door de turn to industry mensen in een ander milieu terecht kwamen, qua werk en sociale omgeving. Hij beoordeelde dat als politiek verstandig, maar vraagt zich tegelijkertijd af of het ook een verrijking van hun persoonlijke leven was. Meerdere betrokkenen beantwoorden die vraag echter bevestigend in ons boek.

Zowel voor de eerste als voor de tweede generatie trotskisten geldt verder dat de beweging een leerschool was en dat velen hun hele verdere leven politiek of maatschappelijk betrokken bleven. Dat geldt zowel voor de veteranen als voor diegenen die op een gegeven moment de beweging vaarwel zeiden. […]

Dat de trotskistische beweging nooit groot werd betekent echter geenszins dat haar leden niets bereikt hebben. Dat blijkt al wanneer we kijken naar een aantal van de trotskisten van de eerste generatie en hun verdere levens. Rein van der Horst bleef altijd actief in de vakbeweging en zou een van de oprichters worden van het kritische vakbondsblad Solidariteit. Voor de nieuwe generatie trotskisten werd hij een raadsman. Hetzelfde gold voor de trotskistisch veteraan en belastingconsulent Theo Wiering die tot op hoge leeftijd scholingen bleef verzorgen. Peter Drenth, die na de intreding in de PvdA bleef, werd eveneens een gerespecteerd vakbondslid en zou later in zijn leven voorzitter worden van de Groninger Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO). In 1990 werd hij bovendien ereburger van de stad Groningen. Zijn broer Herman werd PvdA-Kamerlid en onder andere actief in de ledenraad van zorgverzekeraar Azivo. Sinds 1997 reikt deze organisatie de Herman Drenth-prijs uit aan instanties of personen ‘die opvallend goed werk in de zorg hebben verricht’. Herman Drenth wordt door de organisatie herinnerd als ‘een bewogen man die zich zijn hele leven heeft ingezet om zorg voor iedereen toegankelijk te maken en te houden’.

Een andere intreder die bleef was Theo van Tijn, waarna hij vervolgens een vermaard historicus en succesvol hoogleraar werd, Sal Santen groeide uit tot gerenommeerd schrijver en Igor Cornelissen werkte zijn hele leven bij Vrij Nederland en schreef daarnaast een groot aantal boeken die vaak goed ontvangen werden.
Veel (oud-)SAP’ers die in de jaren tachtig in de industrie zijn gaan werken en actief werden in de vakbeweging, zijn nog steeds actief in de vakbond. Uit interviews blijkt dat zij elkaar nu weer vinden in allerhande politieke initiatieven – in acties, comités en bij demonstraties en campagnes. Zij geven daarbij uiteraard ook hun ervaringen door aan nieuwe en jonge vakbondsactivisten.

Val van de Muur: Crisis van de socialistische idee

Voor de trotskisten stond de degeneratie van de Sovjet-Unie lange tijd centraal. De ineenstorting van het Oostblok en de daaropvolgende neoliberale ommekeer hebben de beweging dan ook sterk beïnvloed. Vervulde de ontwikkelingen in het Oosten hen aanvankelijk met hoop, al snel bleek dat er geen sprake was van de langverwachte democratisering van de Sovjet-Unie. De volksopstanden in de Oost-Europese landen werden al snel overvleugeld door nationalistische en conservatieve doelen. Zo werd de slogan van de Oost-Duitse demonstranten Wir sind das Volk omgeduid tot Wir sind ein Volk. Veel Oost-Duitsers zagen vooruitgang bovenal als vereniging van de twee Duitslanden en invoering van het kapitalisme in het Oosten. De socialistische idee bleek zo besmet en in crisis geraakt, dat ze al snel nauwelijks meer een rol speelde.

Na de daaropvolgende Val van de Muur raakten de vrije marktideologie en de liberaal-democratische maatschappijordening steeds meer algemeen geaccepteerd. Dit bracht de filosoof Francis Fukuyama ertoe het einde van de geschiedenis uit te roepen. Met het einde van de Koude Oorlog bleek ook de sociaaldemocratie uitgeput als hervormingsbeweging. Ze schudde haar ideologische veren af en accepteerde haar rol als loyale mede-uitvoerder van de neoliberale ommekeer, en afbreker van het naoorlogse welvaartskapitalisme.

Door de Val van de Muur heeft een aantal belangrijke pijlers van het trotskistische gedachtegoed aan belang ingeboet. Trotskisten definieerden zichzelf aanvankelijk als ‘de echte leninisten’, en hadden dáárom fundamentele kritiek op de officiële communistische partijen en de Sovjet-Unie. In de jaren zestig en zeventig keerden veel activisten zich al af van de zogeheten leninistische organisatieprincipes. In de decennia daarna nam die afkeer alleen nog maar verder toe. Veel van de huidige post-Occupy activisten hebben nog maar weinig op met het zogeheten ‘leninisme’ (of wat er voor door gaat).

Tegelijkertijd is het antistalinisme veel minder relevant geworden nu de officiële communistische partijen vrijwel nergens in Europa nog een rol van belang spelen. Hetzelfde geldt voor de discussie over ‘het wezen’ van de Sovjet-Unie: in de dagelijkse politiek speelt deze nauwelijks nog een rol. Het Sovjetmodel is honderd jaar later voor nog maar weinigen – en zeker niet voor jongeren – een nastrevenswaardig model. Maar een zekere fascinatie en nieuwsgierigheid voor deze poging om iets anders dan het kapitalisme op te bouwen zal altijd blijven.

Enkele jaren na de val van het Oostblok waren het de rebellerende Zapatista’s die lieten zien dat de geschiedenis nog niet helemaal ten einde is. In 1994 startten zij een opstand in het Mexicaanse Chiapas met als hoofdpunten autonomie en verzet tegen neoliberalisme. Ze gaven een impuls aan de andersglobaliseringsbeweging, die zich behalve tegen het neoliberalisme ook verzette tegen de nieuwe oorlogen in het Midden-Oosten en de naderende ecologische catastrofe.

In Nederland waren de Internationale Socialisten – opmerkelijk genoeg als staatskapitalisten wonderwel passend in de traditie van Sneevliet – beter in staat dan de SAP om hier op in te spelen. Weer een tiental jaren later ontstond de Occupy-beweging. Al deze bewegingen weigerden zich echter neer te leggen bij de stelling dat er geen alternatief zou zijn, ook al zijn de contouren daarvan minder scherp dan bijvoorbeeld in de jaren zestig toen de Russische revolutie nog een belangrijk referentiekader was. Een uitdrukking hiervan is de prikkelende publicatie Beyond Capitalism? The future of radical politics van de jonge Britse activisten Luke Cooper en Simon Hardy waarin zij Occupy en de Arabische Lente als uitgangspunt nemen voor hun bijdrage aan een modern links basisdemocratisch antwoord op het neoliberalisme. Daarbij staan ze positief tegenover de bijdrage van het trotskisme, zonder voorbij te gaan aan haar beperkingen. Maar er zijn meer voorbeelden.

Trotskisme in de 21ste eeuw

Diverse ideeën uit het trotskistische arsenaal zijn nog steeds uitermate actueel, zoals de nadruk op (directe) democratie: in revolutionaire bewegingen, binnen de arbeidersklasse en de gehele maatschappij. De daarop aansluitende kritiek op de bureaucratie – binnen vakbonden, sociale bewegingen en van de overheid – en de daarmee samenhangende privileges is nog steeds zeer waardevol. De Occupy-beweging heeft het ondemocratische karakter van de kapitalistische maatschappij onlangs nog eens stevig op de kaart gezet. Veel van de uitwassen van de Sovjet-Unie – politiestaat, massale corruptie, nepotisme – vinden hun spiegelbeeld in de massale controle van dataverkeer (NSA), administratieve uitsluiting en corruptieschandalen.

Tijdens de Koude Oorlog leken kapitalisme en democratie voor velen twee kanten van dezelfde medaille. Tegenwoordig sluiten ze elkaar steeds meer uit. […]

Het klassieke Overgangsprogramma sprak nog van de crisis van de revolutionaire leiding en de noodzakelijkheid om de leiding van de arbeidersbeweging uit handen te nemen van sociaaldemocraten en stalinisten. Tegenwoordig spreken de trotskisten eerder in termen van vernieuwing en heropbouw van de arbeidersbeweging en daarmee samenhangend ook van (een) nieuwe revolutionaire stroming(en). Zij zien daarin zeker ook ruimte voor organisaties als de Vierde Internationale, de International Socialist Tendency en het Committee for a Workers’ International. De oriëntatie op de arbeidersklasse in brede zin, het engagement in bewegingen en het leren van andere politieke stromingen zijn daarbij richtinggevend. Het internationalisme – altijd al sterk geweest binnen het Nederlands trotskisme (Indonesië, Algerije, vluchtelingenstrijd) – zal daarbij alleen maar aan belang toenemen. De rol die bijvoorbeeld Ellen Santen (dochter van Sal) en advocaat Pim Fischer spelen in de ondersteuning van de ‘We are here’ beweging is exemplarisch.

En dat geldt ook voor de ecologische kwestie. Verschillende trotskistische organisaties zijn zich (weliswaar met enige vertraging) gaan verdiepen in het milieuvraagstuk. Dat betreft ook de strijd van lesbiennes, homo’s, bisexuelen en transgenders (LGBT). Sommigen verbinden dat expliciet aan het ‘heruitvinden’ van het communisme en een ‘terugkeer naar Lenin’.
Een aantal trotskisten grijpt daarbij terug op de ervaringen van de Eerste en de Tweede Internationale, die als federaties van partijen, vakbonden en associaties functioneerden. Het begrip partij heeft, met name voor een algemeen publiek, tegenwoordig vooral een electorale betekenis, die niet meer te vergelijken is met het fenomeen uit het begin van de arbeidersbeweging. […] En in plaats van de krant als collectieve organisator, zien we nu diverse blogs een soortgelijke rol vervullen. Zelfs de door Lenin als renegaat uitgescholden ‘paus van de Tweede Internationale’ Karl Kautsky kan zich hier en daar verheugen op hernieuwde belangstelling. Dat geldt dan wel voor de periode ‘toen hij nog een marxist was’, zoals Lenin ook na de Eerste Wereldoorlog en na de Russische Revolutie steeds bleef benadrukken. Voor hem was de 'paus van het marxisme’ altijd een belangrijk referentiepunt geweest in zijn eigen politieke ontwikkeling.

De Vierde Internationale is zichzelf sindsdien steeds meer gaan zien als aanjager van debatten en medium voor de uitwisseling van ideeën tussen verschillende groepen en bewegingen. Ze is federatief georganiseerd en beschouwt zichzelf als een van vele groepen die vechten voor maatschappelijke verandering. […]
Sociale bewegingen verzetten zich tegen uitsluiting, uitbuiting en onderdrukking. Ze worden verenigd door gedeelde ideeën en actievormen. Trotskisten proberen die ideeën aan te scherpen en kritische reflectie te bevorderen. Juist deze kritische houding trok en trekt uiteenlopende activisten aan. Er zijn verschillende momenten in de recente geschiedenis geweest waarop trotskistische ideeën een breder gehoor vonden: in de RSAP, in de studentenbeweging en in de PSP. Trotskisten verbonden hun ideeën aan een grote inzet, maar waren ondanks hun activiteiten lange tijd erg geïsoleerd. Een belangrijke oorzaak daarvan was de koude oorlog en hun houding tegenover de Sovjet-Unie. Tegenwoordig is een aantal (oud-)SAP’ers actief in de vakbeweging en in de SP, terwijl Grenzeloos/IIRE zich richt op scholing en vorming. De Internationale Socialisten spelen een belangrijke rol in het Nederlandse actieleven.

Getalsmatig mogen de Nederlandse trotskisten dan niet of nauwelijks vooruitgang hebben geboekt, ze bevinden zich wel degelijk in het centrum van de linkse revolutionaire politiek. Daarbij kunnen ze zich volgens de marxist Michael Löwy laten inspireren door ‘het principe van de hoop’: ‘dat resideert in de strijd, de dromen en aspiraties van miljoenen onderdrukten en uitgebuitenen, “de overwonnenen in de geschiedenis”, van de christelijk-communistische vijftiende en zestiende eeuwse martelaren Jan Hus en Thomas Münzer tot aan de sovjets van 1917-19 in Europa en de collectieven van 1936-37 in Barcelona.

Op dit niveau is het zelfs meer dan noodzakelijk om de deuren van het marxistische denken te openen voor de opvattingen over de toekomst, van de utopische socialisten van gisteren tot aan de romantische critici van de industriële beschaving en van de dromen van Fourier tot aan de libertaire idealen van het anarchisme.’

Het boek over het Nederlands trotskisme is te bestellen door onder vermelding van naam en adres 25 euro over te maken naar: R.L. Blom te Amsterdam, IBAN: NL 43 INGB 0005961642

U bent hier