h

Economen zouden het eigenlijk met Roemer en Klaver eens moeten zijn

7 oktober 2016

Economen zouden het eigenlijk met Roemer en Klaver eens moeten zijn

Jesse Klaver en Emile Roemer willen de ongelijkheid verkleinen in Nederland. Gezien hun partijpolitieke achtergrond zal dat weinigen verbazen. Wat wel verbazen kan, is dat recent econometrisch onderzoek van de Oeso en het IMF toont dat gelijkheid gunstig is voor economische groei.

Door David Hollanders, kritisch econoom

Decennialang stelden economen en beleidsmakers dat gelijkheid slecht is voor groei. Dat idee steunde op de aanname dat mensen minder werken als de inkomstenbelasting stijgt. Dat zou het arbeidsethos (prikkel in economentaal) verzwakken. Hiertegen waren altijd al wel tegenwerpingen te bedenken. Bijvoorbeeld dat in Nederland het toptarief na de oorlog lang 72% was, terwijl de groei toen hoger was dan nu. Kennelijk is een relatief hoog toptarief geen noodzakelijke voorwaarde voor krimp, en relatief lage toptarieven geen voldoende voorwaarde voor groei. Of er kon tegengeworpen worden dat veel mensen geen idee hebben hoeveel belasting ze betalen. Zo zullen weinigen weten dat alle inkomensgroepen tussen de 30% en 35% belasting betalen — inclusief de indirecte belasting. Het belastingstelsel is niet progressief; met dank aan de hypotheekrenteaftrek en belastingconsultant.

Bovenstaande overwegingen overtuigen niet in de economische wetenschap want gelden als anekdotisch. Slechts econometrisch onderzoek overtuigt. Dat onderzoek is verricht. In een Oeso-artikel uit 2014 stelt auteur Cingano op basis van data voor 31 Oeso-landen voor de periode 1970-2010 dat inkomensongelijkheid een negatief en statistisch significant effect heeft op groei door de tijd heen. Als bijvoorbeeld Nederland de ongelijkheid reduceert tot die van Slovenië, dan zou dat leiden tot een extra € 15,3 mrd tot € 24,9 mrd. Dit resultaat wordt begrepen als de uitkomst van drie mechanismen. Ongelijkheid leidt tot (1) minder geaggregeerde vraag (mensen met een laag inkomen consumeren relatief meer), (2) een afname in zogenoemd menselijk kapitaal (mensen met een laag inkomen kunnen minder besteden aan zorg en onderwijs van hun kinderen) en (3) meer politieke instabiliteit en sociale verdeeldheid. Het IMF kwam in een artikel uit 2014 tot de vergelijkbare conclusie dat lagere netto ongelijkheid robuust samenhangt met snellere en meer duurzame groei. Ook dit is een econometrische studie.

Econometrie is niet zaligmakend. Bij het Oeso-rapport is de belangrijkste kanttekening dat de beschouwde periode (1970-2010) beperkt is. Het negeren van de periode 1950-1970 — een periode met dalende ongelijkheid en hoge economische groei — zal waarschijnlijk leiden tot onderschatting van het effect. Ook wordt uitsluitend inkomensongelijkheid beschouwd en niet vermogensongelijkheid. Piketty (2014) heeft aangetoond dat vooral de vermogensongelijkheid de afgelopen decennia is toegenomen, en dat is een periode met lage groei. Ook dit leidt waarschijnlijk tot een onderschatting — ‘waarschijnlijk’, want dat zou empirisch moeten blijken.

Het positieve verband tussen groei en gelijkheid is dus aannemelijk, maar staat niet vast. Omgekeerd is er echter geen enkel empirische ondersteuning voor de stelling dat gelijkheid de groei schaadt. Met het oog op wetenschappelijke zuiverheid, zou niemand zich daar tot nader order van moeten bedienen.

Dit artikel stond in het Financieel Dagblad van 30 september 2016

U bent hier